Het is vrijdagmiddag. Ik heb een bosje veldnarcissen gekocht en ben op zoek naar een vaas. Op weg naar de kelderkast, zie ik een man uitgebreid naar binnen kijken. Het gebeurt wel vaker dat mensen naar binnen kijken, maar als ze zien dat ze opgemerkt zijn, lopen ze snel door. Deze man echter niet. Hij vormt woorden met zijn lippen en maakt allerlei gebaren. Ik kan niet liplezen, maar uit zijn gebaren maak ik op dat hij me wilt spreken. Ik doe open en hij valt meteen met de deur in huis. Is dit huis te koop? …..Nee, waarom denkt u dat?….. Ik kreeg een tip van mijn makelaar, het ging om een hoekhuis en het kon niet missen, zei hij ….. Ik denk na, zoveel hoekhuizen zijn hier niet. Van dit blokje van drie, is het andere hoekhuis zeker niet te koop en die van de overkant volgens mij ook niet. Wie heeft u als makelaar? ….Een makelaar uit Amsterdam….Is het soms makelaar…en ik noem de makelaar die de verhuur van dit huis regelt. Nee die is het niet, maar die ken ik wel….. Dit huis is in ieder geval niet te huur, anders zouden we het zelf wel kopen, zeg ik.
Opeens neemt het gesprek een andere wending. U heeft een zeer vrolijke uitstraling. Ik denk even dat ik het niet goed verstaan heb en dat hij het huis bedoelt. Maar hij bedoelt mij. Ik bedank beleefd voor het compliment. Een vrolijke uistraling is tenslotte beter dan een chagrijnige uitstraling. Hij herhaalt nog een keer zijn compliment en voegt eraan toe, dat het hem overvalt. Ik begin me een beetje ongemakkelijk te voelen. Wie overvalt nu wie? Na nog wat zinnen met elkaar uitgewisseld te hebben en nadat ik hem succes met zijn verdere zoektocht heb gewenst, sluit ik – toch een beetje van slag – de deur. Niet zo zeer van slag door die man, hoewel het wel een beetje curieus is, maar ik vraag me af of de eigenaar toch bezig is dit huis te verkopen.
’s Avonds wil ik wat gaan chatten. Tenslotte moeten we van Spoetnik oefenen. Ik heb al wat gechat, maar nog niet genoeg, vind ik. Ik kijk naar mijn lijstje contactpersonen, een beetje triest lijstje, iedereen is offline en een aantal mensen, die ik als kontaktpersoon heb uitgenodigd, staat al dagen op status “uitgenodigd”….populair is anders. Ik denk aan mijn zoon van 17. Sinds hij zijn computer van zolder heeft gehaald – de internetverbinding in ons huis is heel slecht – en naast die van mij in de huiskamer heeft gezet, kan ik zijn chatgedrag goed volgen. Hij heeft ongeveer 400 kontaktpersonen, van wie gemiddeld zo’n 50 online. Ik weet wel dat er onder die 400 ook veel (slapende) kontaktpersonen zitten, waarmee hij niet of nauwelijks chat, maar toch.. Zijn scherm ziet er altijd vrolijk en levendig uit, vol met emoticons en winks. Chatten is voor hem geen doel op zich, maar een middel om met anderen in kontakt te staan. Zijn chatprogramma staat altijd aan, het chatten is geïntegreerd in al zijn andere computerhandelingen. Ook als hij huiswerk maakt, chat hij moeiteloos er tussendoor. Korte zinnen van pakweg maximaal 6 woorden en in dat specifieke chatjargon. In tegenstelling tot wat ik bij veel andere collega’s heb gelezen, vind ik zelf chatten ook heel leuk en handig. Maar dan meer op de manier van de jongeren. Voor als ik even snel iets wil meedelen of vragen of gewoon een kort gesprekje “van hoe gaat het met je”? Maar ja, dan moet er nog wel wat veranderen, mistroostig kijk ik naar mijn lijst met kontaktpersonen. Opeens denk ik aan het gesprek van vanmiddag, toch wel leuk, zo’n compliment van een vreemde. Ter plekke besluit ik dat de echte wereld mij voorlopig beter bevalt dan de virtuele.